Tekst lezing Dautzenberg op Dag van de Filosofie

Dit is de tekst die A.H.J. Dautzenberg uitsprak tijdens de Dag van de Filosofie, op 14 april 2016:

Over de grens, dat is het thema van de Dag van de Filosofie en van de Maand van de Filsosofie – en misschien wel het hoofdthema van de discipline Filosofie, als wetenschap of als muze, dat onderscheid is diffuus en feitelijk ook niet zo relevant. Ik ben vier dagen op Roadburn, een grensverleggend muziekfestival dat de transgressie viert. De grenzen van metal worden verkend en overschreden, en dat leidt regelmatig tot bezwerende, hallucinatoire ervaringen. Grenzen schermen af, om voor de hand liggende redenen, maar bieden tegelijkertijd toegang tot een andere werkelijkheid. Wie ook maar enigszins avontuurlijk is ingesteld, kan niet zonder transgressie. Dit ter inleiding. Noem het een motto voor mijn lezing. En die begint nu.

De helft van de Nederlandse gemeenten weet niet hoeveel kinderen er binnen hun grenzen mishandeld en misbruikt worden. Dat concludeerde kinderombudsman Marc Dullaert nog niet zo lang geleden. Hij noemde de landelijke cijfers: jaarlijks worden bijna 120.000 kinderen het slachtoffer van misbruik, mishandeling of verwaarlozing. Dullaert constateert dat gemeenten weliswaar de nodige papieren tijgers optuigen, maar dat 75% van de gemeenten hun beleid op dit terrein niet op orde heeft.

Nog meer cijfers. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat huisartsen nauwelijks melding maken van vermoedens van kindermishandeling of -misbruik. Ze zijn onder meer bang dat ze hun lucratieve praktijk besmetten. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling stelde in twee jaar tijd 15.000 gevallen van kindermishandeling vast, maar in slechts 2.000 gevallen werd er aangifte gedaan. Nog een cijfer: slechts 7 procent van de kinderen die seksueel misbruikt worden, zijn het slachtoffer van een vreemde – al dan niet gekleed in een liturgisch gewaad. In de meeste gevallen zijn de daders afkomstig uit de familie-, vrienden- of kennissenkring. Conclusie: in abstracto weten we wel degelijk van de hoed en de rand, maar wanneer we inzoomen op de praktijk, worden we bang en deinzen we terug. Papier is veilig en geduldig, de praktijk niet.

Dat leidt uiteraard tot frustraties, tot onbehagen. En daar willen we natuurlijk zo snel mogelijk van af. Gelukkig hebben we daar een oplossing voor bedacht: we creëren een symbool en daar projecteren we al onze angsten, lafheden, onvermogens en woede op. In dit geval: de pedofiel, het ultieme kwaad. Niet de gelegenheidspedoseksueel die daadwerkelijk aan kinderen zit, ik heb de cijfers zojuist genoemd, maar de pedofiel. Marthijn Uittenbogaard is zo’n pedofiel, misschien wel dé pedofiel. Hij heeft geen strafblad, houdt zich aan de wet, maar hij wil zijn pedofiele geaardheid niet onder stoelen of banken stoppen. Dat mag dus niet. Hij wordt bedreigd, gemolesteerd, zijn ruiten worden ingegooid, hij mag geen rekening openen bij de Rabobank, hij mag dit niet en dat niet. Wat mag hij wel? Branden in de hel! En wat doet de burgemeester van Hengelo wanneer er weer een groep idioten voor de woning van Uittenbogaard staat te schreeuwen, stenen door de voorruit gooit en brandbommen in zijn brievenbus stopt? Hij zegt publiekelijk: ‘Ik vind het erg dat zo iemand in mijn gemeente woont.’ Zo iemand. Hij heeft het dus niet over de heffe des volks, zeker niet, die keurt hij op een impliciete manier zelfs goed. En ook hij kent het rapport van Dullaert en vele andere onderzoeken, maar zoals gezegd: papier is geduldig, de praktijk niet.

We hebben behoefte aan symbolen, zondebokken. Maar niet alleen aan symbolen die het kwaad symboliseren en dus bestreden moeten worden, ook aan symbolen die het goede vertegenwoordigen, verheven richtingaanwijzers die ons helpen om het Kwaad buiten de deur te houden. En wie symboliseert het goede, het onschuldige beter dan… het kind! Het kind is door en door gepolitiseerd. Als het ultieme symbool van onschuld tillen we het in deze bezoedelde tijden boven onze hoofden, een poging om ‘onze toekomst’ veilig te stellen, of in elk geval richting te geven. Het kind wordt te pas en te onpas als een deus ex machina gebruikt, of beter gezegd: misbruikt, en nu dus in overdrachtelijke zin. ‘Het gaat om de veiligheid van onze kinderen.’ Gebruik die zin en elke discussie wordt in jouw pleit beslecht. Of het nu gaat om terrorisme, vluchtelingen of de islam, de mantra werkt altijd. En dat geeft de kracht aan van een sterk symbool. En het zegt ook veel over het opportunisme en populisme waarmee het wordt gevoed.

Ik denk dat de mensen die het kind als symbool in de lucht tillen vooral bezig zijn met het bezweren van hun eigen angsten en onbehagen. Ze hebben ‘het kind’ nodig om hen gerust te stellen, zodat ze weer rustig kunnen gaan slapen. ‘Het gaat om míjn toekomst’ klinkt minder krachtig dan ‘Het gaat om de toekomst van mijn kinderen.’ Ik weet niet of u regelmatig de debatten in de Tweede Kamer volgt? Ik wel, en ik kan u verzekeren dat ze zinssnede ‘we moeten aan onze kinderen denken’ immens populair is. Hij scoort zelfs hoger dan ‘nep parlement’.

Symbolen, ze blijven me fascineren. En vooral de sacraliteit waarmee ze omgeven zijn. Orgaandonatie mag je niet relativeren, want het lichaam is heilig, ook onder het seculiere deel van de bevolking. Je doneert een nier, gaat daar speels mee om, simpelweg omdat het vanuit medisch oogpunt geen fluit voorstelt, en wordt tot de orde geroepen. Met Diederik Stapel mag je niet samenwerken, want hij symboliseert alles wat er mis is in de wetenschappelijke wereld. Alles. Nog altijd wordt elke kersverse wetenschapsfraude op zijn conto bijgeschreven. Wel zo gemakkelijk. Slaat een getraumatiseerde vluchteling in een opvangcentrum een andere vluchteling voor zijn kop dan krijgen alle vluchtelingen daarvan de schuld. Doet een voetbalsupporter hetzelfde – en laten we er niet omheen draaien: dat doet hij vaak – dan hoort hij bij een zeer kleine minderheid die het voor de anderen verpest. De moslim, ook een dankbaar symbool. Of de Marokkaan die ‘weg-weg-weg’ moet omdat hij onze oer-Hollandse cultuur bedreigt – zelfs onze voetbalclubs, bolwerken van uitmuntend gedrag, worden geïnfecteerd.

Een symbool is een vetcel die zichzelf blijft volzuigen. We weten hoe het werkt, we weten dat het onrechtvaardig is, maar we kunnen en/of willen daar niets aan doen. We hebben symbolen nodig. Bliksemafleiders. Zodra iets door een symbool is vertegenwoordigd, lijkt het bezworen. Symbolen zijn negatieve derivaten van een superieure werkelijkheid – die we natuurlijk nooit kunnen bereiken, maar de symbolen zijn nodig om het streven te blijven benadrukken. Die symbolen moeten dan ook verdedigd worden.

En zo kan het gebeuren dat de schrijver die deze mechanismen verkent – om artistieke, publicitaire en/of mystieke redenen – zelf een negatief symbool wordt. En een symbool is geen mens meer, daar mag je dus tegen schoppen, tieren, brullen, eigenlijk is alles toegestaan – met de dood bedreigen… Symbolen kunnen wel tegen een stootje. Je mag een symbool dus ook aan de kant zetten, ontslaan, zonder al te veel consequenties. (Ik ben econoom. Naast mijn schrijverschap werkte ik als adviseur, docent en journalist.) Je mag een symbool dus ook aan de kant zetten, ontslaan, zonder al te veel consequenties. Dat deden Financial Times, de Tilburg University, de Universiteit van Maastricht en Fontys Hogescholen, om de top van de ijsberg te benoemen. Instituten die in hun missies de vrijheid van meningsuiting vrijelijk vieren, zoals ook vandaag weer blijkt. En ze kwamen er allemaal mee weg. Symbolen zijn geen mensen. Artikel 1 van de grondwet is fictie.

En zo kom ik uit bij De Schrijver. Welke rol speelt hij in de samenleving? Of beter gezegd: welke rol mág hij spelen? Een paar maanden geleden publiceerde ik een bloemlezing over dit onderwerp: ‘Vuur! Bezieling en betrokkenheid in de Nederlandstalige Letteren’. Ik selecteerde een aantal schrijvers uit de afgelopen vijf eeuwen die het maatschappelijk engagement níet schuwden. Schrijvers die níet met hun rug naar de samenleving gingen staan, maar die meenden dat hun ideeën, geschriften en acties het verschil konden maken. Ik overdrijf niet als ik stel dat die schrijvers het niet altijd makkelijk hadden… en hebben. Ik lees het lemma voor dat ik schreef over H.H.J. Maas.

“‘De Limburgse Zola’ werd H.H.J. (Herman) Maas (1877-1958) in zijn tijd genoemd, omdat hij in zijn werk de sociale wantoestanden rondom de turfwinning in zijn geboortestreek hekelde. In zijn bekendste werk, Het Goud van de Peel, beschreef hij de lotgevallen van onderwijzer De Visscher, die de strijd aanbindt met het plaatselijk gezag en de corrumperende kerk – ‘Als de godsdienst dienen moet om de politiek en de zucht naar macht te bedekken…’ De Visscher wordt dan ook al snel ontslagen, een opvallende parallel met het leven van Maas zelf. Ook hij werd vanwege zijn kritische houding als leraar aan de kant gezet. Zowel vanaf de kansel als in De Tweede Kamer werd er een banvloek over ‘de verderfelijke man’ uitgesproken. ‘We gaan hem kapot maken,’ zei de inspecteur van het katholiek lager onderwijs. Maas kreeg geen betrekking meer en sleet zijn laatste jaren in bittere armoede. ‘Als schoolkinderen werden we aangemoedigd om Maas met stenen na te gooien als hij voorbij kwam lopen,’ bekende een van zijn leerlingen later in een tv-documentaire. ‘Met zijn vlijmscherpe pen ging hij schijnheiligheid, gekonkel en onrechtvaardigheid ter lijf,’ schreef Toon Kortooms in 1969 bij een heruitgave van de Peelromans.”

In de inleiding van Vuur! schreef ik: ‘In het werk van geëngageerde schrijvers staat vrijwel altijd iets op het spel, en dat ‘iets’ moet worden ingepast in de literatuur én in de werkelijkheid – met alle artistieke en wereldse risico’s van dien. Een inspirerende combinatie die zowel louterend als toxisch kan werken – voor de lezer, maar zeker ook voor de schrijver’.

Nog een passage uit mijn inleiding, om te illustreren dat ook de literaire wereld zelf ambivalent staat ten opzichte van de ‘activistische schrijver’.

“Begin dit jaar viel boekhandelaar en schrijver Maarten Asscher de eer te beurt om aan de Radboud Universiteit in Nijmegen de jaarlijkse prestigieuze Frans Kellendonklezing te houden. In zijn ietwat calvinistische betoog ‘Engagement, taal en verbeelding’ onderscheidde hij vier vormen van literair engagement.
In de laagste vorm trekt een schrijver ‘als persoon voor een bepaalde zaak ten strijde’. Niet met de pen dus, maar handelend. Als persoon.
Een trapje hoger staat de schrijver die ‘zich schriftelijk of mondeling uitspreekt voor of tegen een bepaalde sociale, maatschappelijke of politieke kwestie. Niet dus de barricaden op of ergens lid van worden, maar schrijvenderwijs actie ondernemen.’ Schrijvenderwijs.
Op derde trede staat de schrijver die ‘in een boek een actuele sociale, maatschappelijke of politieke kwestie opvoert.’ In een boek.
En dan de hoogst haalbare categorie: ‘Nergens lid van zijn, geen ingezonden stukken schrijven, geen actueel straatrumoer in je werk opnemen, en toch een zeer geëngageerd schrijver zijn, daarin slaagt naar mijn idee alleen de schrijver die de kunstzinnige mogelijkheden van zijn taal maximaal benut.’ Woorden zijn heilig, daden ordinair.
Met zijn lezing neemt Asscher duidelijk afstand van de geruchtmakende pleidooien van Ton Anbeek (in de jaren tachtig) en Thomas Vaessens (in de jaren nul) om meer engagement toe te laten in de literatuur.
Maarten Asscher is ook niet te beroerd om in zijn Kellendonklezing een overleden auteur tot de orde te roepen. De Nederlandse schrijver Jef Last wilde in 1936 niet langer aan de zijlijn blijven staan en vocht in de Spaanse Burgeroorlog mee tegen de troepen van de fascistische dictator Franco. Daar schreef hij vervolgens brieven, essays en verhalen over – lees bijvoorbeeld Los chicquetillos, het ontroerende oorlogsverhaal dat ik in deze bloemlezing heb opgenomen. Last kwam uiteindelijk tot een veertigtal boeken. In de hiërarchische wereld van Maarten Asscher mag Last echter alleen op de laagste trede plaatsnemen. Zijn ideeënrijke, omvangrijke oeuvre wordt volledig genegeerd.
Dit doet me denken aan de woorden van premier Mark ‘visie is een olifant die het zicht belemmert’ Rutte eerder dit jaar. Hij zei te hopen dat de Nederlandse jihadstrijders op de slagvelden zouden sneuvelen, zodat ze niet terugkeren naar onze samenleving. Last is in de ogen van Asscher als schrijver in de Spaanse loopgraven gesneuveld. In de literaire wereld is hij niet meer welkom. Bureaucratie boven bezieling.
De Britse schrijver George Orwell streed in 1936 ook mee in de Spaanse Burgeroorlog. Hij schreef er een boek over, Homage to Catalonia. In de jaren daarna bleef Orwell maatschappelijk en politiek actief. In Asschers model zou hij vast ook op de onderste trede blijven steken, ondanks Animal farm en 1984.”

Op 28 mei wordt in De Balie in Amsterdam De Gevaarlijkste Intellectueel van Nederland gekozen, tijdens De Nacht van Rome – de ondertitel van de manifestatie: Kennis is Macht. Er zijn drie kandidaten: De Gevaarlijkste Wetenschapper, De Gevaarlijkste Kunstenaar en De Gevaarlijkste Schrijver. De Gevaarlijkste Wetenschapper is Jeroen Geurts, De Gevaarlijkste Kunstenaar is Tinkebell en de Gevaarlijkste Schrijver, dat ben ik. De Gevaarlijkste Schrijver is overigens genomineerd door boekhandel Athenaeum uit Amsterdam, waarvan Maarten Asscher de directeur is…

Natuurlijk ligt over die hele verkiezing een deken van ironie, uiteraard. Maar het is ook een tedere vorm van repressieve tolerantie. De angels moeten verwijderd worden, want onze symbolen moeten natuurlijk niet worden doorgeprikt, we hebben ze nodig, we kunnen ze nog goed gebruiken, te pas en vooral ook te onpas.

Tot slot een voorstel. Zullen we eens beter ons best doen om positieve symbolen te creëren die daadwerkelijk constructief zijn? Symbolen die het leven vieren, het licht, de verdraagzaamheid? Werelden die we wél willen betreden.