Geslachtsrijpheid was lange tijd het criterium dat bepaalde wanneer mensen met elkaar mochten trouwen – en dus (legale) seks hebben. In de tijd van de Romeinen moest de man veertien en de vrouw twaalf zijn. Spanje verhoogde in 2013 de minimumleeftijd van veertien naar zestien jaar. Tot tien jaar geleden mochten meisjes in Frankrijk op hun vijftiende trouwen. In Suriname geldt nog altijd als leeftijdsgrens: vijftien (v) en zeventien (m).
De Nederlandse wetgeving hield voor vrouwen lang de leeftijd van zestien aan. Sinds 1985 is achttien jaar de nieuwe ondergrens, maar in het Burgerlijk Wetboek is opgenomen dat in geval van zwangerschap ook zestien- en zeventienjarigen mogen trouwen.
Nederland telt dus de nodige mannen die ooit getrouwd zijn met een zestienjarige. Met terugwerkende kracht worden ze nu als ‘verdacht’ aangemerkt, als viezerik, als pedofiel zelfs. ‘Van kinderen blijf je af.’ Ja, een vrouw van zestien is tegenwoordig een kind, een kwetsbaar kind.
De morele herijking van seksualiteit raast als een kip zonder kop door de samenleving en maakt de nodige slachtoffers, met als dieptepunt het drama in Valkenburg. Mannen die seks hadden met een jonge vrouw werden afgeschilderd als zieke beesten die vervolgd moeten en zullen worden. Twee zelfmoorden waren het gevolg van de populistische prietpraat van het gepolitiseerd Openbaar Ministerie.
In Valkenburg werd het oudste beroep van de wereld uitgeoefend, al dan niet gedwongen, en dat was blijkbaar een reden om een heksenjacht te entameren – en daar vervolgens een mediacircus van te maken. Twee mannen dood, een jonge vrouw die door alle commotie voor het leven is getekend. De zaak kon niet in stilte worden afgehandeld, want er moesten publiekelijk lessen uit worden getrokken.
Vallen de woorden ‘seks’ en ‘minderjarig’ dan krijgen de nodige mensen schuim op hun mond. ‘Van kinderen blijf je af.’ Toen de Volkskrant vorig jaar meldde dat van de vijftienduizend door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling vastgestelde zaken van kindermishandeling er bij slechts tweeduizend daadwerkelijk aangifte werd gedaan, was er geen publiekelijk protest. Twaalfduizend vastgestelde gevallen gingen dus ‘gewoon’ het archief in.
Ook al blijkt uit alle cijfers dat het merendeel van kindermisbruik in gezinnen plaatsvindt, met mishandeling als belangrijke indicator, dan nog tillen we daar niet bijzonder zwaar aan. Ook huisartsen laten hun vermoedens langzaam sterven in onschuld. Het gezin is immers de hoeksteen van de samenleving. Vaders en (vooral) moeders mogen veel.
Maar komt er een pedofiel (zonder strafblad) in de buurt wonen, dan wordt hem of haar het leven zuur gemaakt en benadrukt de burgemeester in een persconferentie dat hij het jammer vindt dat ‘zo iemand’ in zijn gemeente woont. Ook zegt hij: ‘We moeten aan onze kinderen denken.’ Dan opeens weer wel.
Vrijwel iedereen lijkt de grootste bron van kindermisbruik (ik herhaal: het gezin) niet te willen zien, maar voelt de pijn en het verdriet van de slachtoffers wel. Om dat onprettige gevoel kwijt te raken, zoeken ze zondebokken. Pedofielen liggen dan voor de hand. Maar ook de mannen die seks hadden met een jonge vrouw moeten op de brandstapel.
Het Openbaar Ministerie beweerde stoer geen rekening te zullen houden met de gezinnen van de verdachten. ‘Echtgenotes zullen wellicht vreemd opkijken als de politie voor de deur staat en zij horen waarom.’ En de kinderen?
Seksualiteit is opnieuw ons grootste taboe – en daar horen helaas (slacht)offers bij. Dat is onmenselijk, in alle betekenissen van het woord.
(Deze tekst verscheen in Dagblad De Limburger, 26 maart 2015)