Dautzenbergs aanklacht tegen de commodificatie van de literatuur, zoals die onlangs werd gepubliceerd in NRC Handelsblad:

Van een te kleine broek word je impotent

Literatuur verdwijnt in een angstaanjagend hoog tempo uit onze cultuur. En dat is de schuld van de schrijvers, want ze spelen nagenoeg geen rol meer in het intellectueel debat. Als apporterende hondjes smeken ze nu al enkele decennia om de gunsten van het grote publiek. Ze zijn derivaten geworden.

door A.H.J. Dautzenberg

Dood aan het volk, opperde Gerard Reve regelmatig in de jaren zestig, zeventig, tachtig en negentig. Of dat ironisch bedoeld was, weten we gelukkig nog altijd niet. Natuurlijk had Reve een winkel, en daar verwees hij regelmatig naar, maar hij deed geen inhoudelijke concessies – ook al kreeg hij veel kritiek op zijn homo-erotische verhandelingen over blonde vossenholen en zijn gedweep met Maria, Troosteres der Bedroefden.

En dan de vorm! Reve publiceerde romantische reisbrieven in een tijd dat het naoorlogs neorealisme de toon zette en de secularisatie hijgend door de straten holde. Reve volhardde – daarbij gesteund door zijn uitgever Geert van Oorschot – en zijn gebundelde brieven werden onverwachte bestsellers. (Reve’s levensgezel Joop Schafthuizen houdt een herdruk van Op Weg Naar Het Einde en Nader Tot U helaas tegen. ‘De nieuwe generatie zit niet meer op de heer Reve te wachten’, zei hij aan de telefoon tegen me.) Ook W.F. Hermans ging dwars tegen de publieke opinie in – en ook hij was succesvol.

Reve en Hermans lieten zich niet door de communis opinio intimideren. Overigens ook niet door de rechterlijke macht. Reve werd aangeklaagd wegens godslastering – hij schreef dat God incarneerde als ezel, om daar vervolgens mee te vozen. Hermans omdat hij de katholieke goegemeente beledigde – ‘het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar die naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen.’ Beiden werden terecht vrijgesproken van rechtsvervolging.

Hermans en Reve gingen niet alleen voor het eigen belang, ze dienden vooral ook de literatuur. De betekenis van hun werk voor de vrijheid van meningsuiting, voor de bestrijding van de repressieve moraal, valt dan ook niet te onderschatten. Zij beseften dat bij een gezonde democratie een gezond incasseringsvermogen hoort. Een antagonistische houding, een flinke dosis anomie is noodzakelijk om dat op peil te houden. Dwarsliggers houden de trein op de rails.

Bête klimaat

Een letterlijk tandeloze Michel Houellebecq sierde onlangs de pagina’s van Volkskrant-bijlage Sir Edmund. Het portret illustreerde ongewild de deplorabele gesteldheid van de Nederlandse letteren. De foto baarde hier nauwelijks opzien – en ook dat is veelzeggend, want de maatschappijkritische en lekker dwarse Houellebecq was tien jaar geleden ook bij Nederlandse schrijvers nog dé intellectueel om rekening mee te houden. De honger naar literaire vergezichten is nagenoeg verdwenen, in de volle breedte.

De belangrijkste oorzaak van dit bête klimaat vormen de schrijvers zelf. Gedrogeerd door het militante marktdenken van het nieuwe millennium storten ze zich massaal op het lucratieve divertissement. Kookboeken bleken een schot in de roos. Met lifestyle scoor je ook. Relaties. Mannenmode. En met thrillers bereik je gegarandeerd de CPNB-top 60. Pleasende pulp die de geest verlamt. Om toch nog een randje te hebben, het ego bromt tegen de leegte, koketteren ze zo nu en dan met literaire helden die wél ballen hadden.

Tegenwoordig is er helaas geen enkele schrijver meer die zich zo expliciet tegen het volk en de heersende moraal keert als Reve en Hermans destijds deden– al komen Hafid Bouazza en Arnon Grunberg een eind. Lezers zijn immers getransformeerd tot consumenten, keurig onder te verdelen in doelgroepen (leesclubvrouwen! young adults!) die na een grondige SWOT-analyse met gerichte marketingtools zijn te ontsluiten.

Eerzuchtige schrijvers werken niet meer aanbod- maar vraaggericht. Ze omarmen de (ogenschijnlijke) maakbaarheid als een door Matthijs van Nieuwkerk ingesproken TomTom die hen via de meest efficiënte route naar commercieel succes zal leiden. Ze zijn daarmee derivaten geworden, verhandelbare opties met een beperkte looptijd. Om de metafoor nog even door te trekken: het waren de afgeleide beleggingsproducten die de economische crisis veroorzaakten.

Commerciële zelfmoord

Hoog tijd voor een voorbeeld. Mijn generatiegenoot Ronald Giphart, eens een angry young man die de Literatuur wilde vernieuwen, liet zich de afgelopen jaren publiekelijk tot keukenprins kronen. Voor de gelegenheid mat hij zich een Bourgondisch uiterlijk aan en kokkerelde hij met veel enthousiasme voor alles en iedereen. Zijn diners op niveau gingen steevast gepaard met de uitroep: ‘lees smakelijk!’ Toen deze koe geen melk meer gaf, schreef hij samen met de lezers van de Volkskrant een… roman. De gezelligste krantenlezers mochten ingrediënten aanreiken en meedenken over de karakterontwikkelingen en de plot. Het resultaat was niet publicabel.

Nog een trend: geef een (populaire) schrijver een column en hij zet meteen een pruik op. Weg is het laatste restje bevlogenheid, het engagement, weg is de experimenteerdrift. Hij of zij heeft opeens veel verstand van doorgekookt draadjesvlees, van mode, van relaties en… van het leven. Echt onverdraaglijk wordt het wanneer ze in hun columns hun partners opvoeren. Die hebben altijd een koosnaampje – perendrupje, sugarsnapje, zijderupsje –, en ze storen altijd bij het ‘tikken’. Dat we het weten: een schrijver is ook maar gewoon een mens.

De legitimatie van hun inhoudsloze aloë vera geletter is dat ze hun imago goed moeten bewaken, opdat hun marktwaarde niet wordt aangetast. Het tonen van engagement is een big non-no, want, o jee, je zou het publiek wel eens tegen de haren in kunnen strijken. Dat is zo ongeveer het ergste wat je tegenwoordig als schrijver kunt doen. Commerciële zelfmoord.

Zelf worstel ik hier ook mee. (En dan komen de zelffelicitaties.) Drie jaar geleden werd ik uit protest lid van pedofielenvereniging Martijn – in de herhaling ja, maar ik blíjf het benadrukken: dromen, fantasieën en verlangens mogen nóóit verboden worden; voor sommige mensen vormen ze het enige wat ze bezitten. Door die steunbetuiging kreeg ik het zwaar te verduren (klaag, klaag), ook economisch. ‘Je carrière is voorbij’, hoorde ik regelmatig van andere schrijvers. En inderdaad: mijn bedrijf ging failliet, collega’s namen afstand, de lezingen droogden op, boekhandelaren boycotten mijn boeken und so weiter. Het zij zo.

Schrijvers moeten durven irriteren, verwarren en verwonden, ongeacht de gevolgen. Al merk ik dat mijn bezieling begint op te drogen. Ben ik moe van de tegenstand, ben ik niet autonoom genoeg, is mijn geweten wellicht voldoende gesust, is mijn ijdelheid te overvloedig gestreeld, is mijn spaargeld op? Ik kan er de vinger niet op leggen, mijn psychologisch immuunsysteem zorgt (te) goed voor mijn onrustige geest. Wat ik wel weet is dat ik steeds meer moeite heb om een oplaadpunt voor mijn accu te vinden.

Bij veel van mijn collega’s hoef ik in elk geval niet aan te kloppen voor een oppepper – in geestelijke zin dan, een lijntje van dit en dat kan ik gerust krijgen (slikken en snuiven zorgen immers ook voor hoger honing). Volgens hen trek ik een te grote broek aan. Mijn standaardantwoord: van een te kleine broek kun je onvruchtbaar, zelfs impotent worden.

De vooralsnog ongekroonde koning van het Opschonend Realisme, schrijver Christiaan Weijts, roept mij regelmatig publiekelijk ter verantwoording – ‘Dautzenberg gaat te ver.’ Ik moedig dat graag aan, maar de morele krijtstrepen die hij trekt, en waartussen ik mij volgens hem mag, nee moet bewegen, vind ik verontrustend en pars pro toto voor de nieuwe generatie (hyper individualistische) schrijvers die de kaften van het boek koesteren als noodzakelijke grensposten. Ik pak straks de biografie van Pasolini uit de kast. Een probaat middel tegen infectieuze lafheid.

Dampkringliteratuur

Ik lees meer en meer over de grens. Zeker wat betreft de contemporaine literatuur. En ik zie dat ook bij de recensenten. De aandacht voor de Nederlandse letteren verslapt. De critici gaan liever op zoek naar vergeten ‘meesterwerken’ van decennia her – bezielde literatuur die dient als impliciete aansporing van de huidige generatie schrijvers. Net als de literaire lezers hebben ze genoeg van vluchtige dampkringliteratuur.

Wat veel bange, markt minnende schrijvers volgens mij vergeten, is dat ze hun ‘oeuvre’ bouwen op zuigend drijfzand. Niets is zo vluchtig als de verlangens van verwende consumenten, zeker wanneer de gewenste catharsis achterwege blijft. Zie het populisme binnen de politiek, de conditie van de rechtspraak, de teloorgang van de Nederlandse filmindustrie, het tenenkrommende televisielandschap, de vastgelopen carrière van Ronald Giphart.

Natuurlijk zullen schrijvers zich beroepen op overmacht: uitgevers en boekhandelaren beperken hun vrijheidsgraden, blablabla. Onzin! Een schrijver die niet vanuit een intrinsieke behoefte werkt, maar zich opportunistisch en te contingent opstelt, vormt op termijn juist een bedreiging voor de keten – kijk eens om u heen en u ziet de eerste gevolgen. Een tandarts die geen pijn durft te doen, creëert slechte gebitten, en houdt op termijn geen klandizie meer over.

Het wordt tijd dat schrijvers hun giftige pijlen opnieuw durven af te schieten en daarbij luid scanderen: dood aan het volk! De literatuur wordt er weer springlevend van.

 

Van A.H.J. Dautzenberg verscheen begin dit jaar de verhalenbundel En dan komen de foto’s. Met Diederik Stapel schreef hij De Fictiefabriek, een bevrijdingsroman in brieven. Deze verschijnt begin september bij Atlas Contact.