A.H.J. Dautzenberg publiceerde een verkorte inleiding van Vuur! in NRC Handelsblad. Maarten Asscher reageerde. Ondanks dat de redactie ‘schrijverspolemiek’ boven zijn stuk plaatste, is er geen ruimte om de discussie in de krant te vervolgen. Dan maar hier:

Verdraaiingen

Onder het kopje Limburgsche verdraaiingen publiceerde NRC Handelsblad afgelopen weekend een ingezonden brief van Maarten Asscher. In deze brief reageert Asscher op mijn stuk Schrijvers, waar is uw engagement? dat een week eerder in deze krant werd gepubliceerd.

Asscher verwijt mij dat ik het tegendeel beweer van wat hij tijdens de eerder dit jaar gehouden Kellendonklezing gezegd heeft. Ik was er niet bij in Nijmegen, dus ik weet niet welke woorden hij daar gebruikte, maar ik neem aan dat ze overeenkomen met wat ik las in de gedrukte versie Engagement, taal en verbeelding. Uit die woorden maakte ik op dat Asscher duidelijk afstand neemt van de geruchtmakende pleidooien van Ton Anbeek (in de jaren tachtig) en Thomas Vaessens (in de jaren nul) om meer engagement toe te laten in de literatuur.

Asscher ontwikkelde een model om engagement te kunnen definiëren en classificeren – wetenschappers bouwen graag modellen, zoals kleuters opgewonden kunnen raken van het construeren van Legopaleizen. Op de onderste trede plaatst Asscher de schrijver die, ik citeer uit zijn lezing, ‘als persoon voor een bepaalde zaak ten strijde trekt.’ Op de hoogste trede, de vierde, staan de schrijvers die voldoen aan het volgende criterium, ik citeer opnieuw: ‘Nergens lid van zijn, geen ingezonden stukken schrijven, geen actueel straatrumoer in je werk opnemen, en toch een zeer geëngageerde schrijver zijn, daarin slaagt naar mijn idee alleen de schrijver die de kunstzinnige mogelijkheden van zijn taal maximaal benut.’

Jef Last is een schrijver die van Asscher alleen op de onderste trede mag plaatsnemen – iets wat ik in mijn betoog dus bekritiseerde. Ik citeer uit zijn reactie: ‘De pointe van mijn lezing is nu juist dat Last weliswaar een bevlogen activist was, maar in onze literatuurgeschiedenis naar ik vrees terecht een marginale figuur is.’ (Let op de woorden ‘onze’ en ‘terecht’ – en dat ‘vrees’ is overigens ook niet mis.) Jef Last (1898-1972) schreef meer dan veertig boeken, was populair en werd onder andere geroemd door zijn invloedrijke tijdgenoot E. du Perron. Ik heb hem dan ook een plek gegeven in Vuur!, mijn bloemlezing van bezieling en betrokkenheid in de Nederlandstalige letteren. Nog een indicatie dat de schrijver nog altijd gerespecteerd wordt: Rudi Wester, oud-directeur van het Letterenfonds, is bezig met een biografie van Jef Last.

‘Dautzenberg duidt mijn Kellendonklezing zonder toelichting aan als een “ietwat calvinistisch betoog”,’ moppert Asscher even later. Natuurlijk licht ik dat wél toe. Ik probeer in mijn inleiding de negatieve connotatie van engagement in Nederland onder meer te verklaren door ‘onze’ protestantse wortels, die mogelijk ook van schrijvers ingetogenheid en lijdzaamheid vereisen – volgzaamheid in plaats van anomie. Vervolgens plaats ik Asscher binnen deze ‘traditie’. Ook hier geen verdraaiing, maar een verkenning, een zoektocht. Volgens Asscher leg ik hem ook de volgende uitspraak in de mond: woorden zijn heilig en daden ordinair. Opnieuw heeft Asscher slecht gelezen, de woorden staan niet tussen aanhalingstekens.

A.H.J. Dautzenberg, Tilburg-Noord