Toine Donk interviewde A.H.J. Dautzenberg voor de rubriek Boekdelen van NRC Handelsblad. Onderstaand de tekst:

Als kind was ik totaal in de ban van de donkere sprookjeswereld van Wipneus en Pim. Ik heb zelfs zo’n boekje helemaal overgeschreven in een schrift omdat ik dacht, daar kan ik iemand nog een plezier mee doen. De reeks speelt zich af in Kabouterland van Koning Goedhart. De verhalen zijn donker, gotisch en occult: dieren waar staarten en poten van afgeknipt worden, kabouters die veranderen in vleermuizen en heksen die naar de zon worden geschoten. Ik kreeg er nachtmerries van.

Van de reeks was ik het meest gefascineerd door Wipneus en Pim helpen dokter Knippeling. Het is een heel vreemd boek. Een heks met de naam Kroepoek vliegt de kamer van dokter Knippeling binnen en steelt de zaadjes van de Blauwe Viool. Nergens wordt uitgelegd waar die voor dienen. Later ben ik daar het symbolisme van de romantiek in gaan zien: de blauwe bloem van Novalis en Goethe. Verder in het verhaal komen Wipneus en Pim bij de kolenkabouters. Daarvan sloeg mijn fantasie op hol. Ik kom uit Zuid-Limburg en 150 meter van mijn huis was een mijn die later werd dichtgegooid.

Ik begreep nooit wie die boekjes schreef, want alhoewel de achternaam van de auteur steeds hetzelfde was – Van Wijckmade – verschilden de initialen: B, BJ, BW, BA en BG. Later kwam ik er achter hoe dat zat. Al die boekjes zijn geschreven door de congregatie van de Broeders van de Onbevlekte Ontvangenis van de Heilige Maagd Maria in Maastricht. De opbrengst ging naar de missie.

Het begon in 1948 met zes boekjes van de hand van Bruno van der Made. Het stokje werd overgenomen door Broeder Josephus, die het na zeven edities te druk kreeg met het schrijven van boekjes over verkeersregels. Nog twee broeders volgden en eind jaren zestig werd de serie populair onder Broeder Gregorio. Die ging er ook mee op tournee, alle boekwinkels af. Broeder Gregorio was eigenlijk een hele saaie man. De serie bloedde dood en er slopen levenslessen in de verhalen.

Elke broeder had een eigen stijl. Bruno schreef sardonische verhalen, ook racistisch, heel grimmig, met zinnen als: ‘Zijn gezicht was zwart als roet, net een neger. Brrrrrr, om er kippenvel van te krijgen.’ Alle gemene kaboutertjes waren donker: ‘Ze waren pikzwart en hadden kleine, gemene oogjes.’ In de jaren zeventig zijn twee van zijn boekjes uit de handel genomen en herschreven.

Er zit geen christelijke barmhartigheid in, goed en slecht lopen door elkaar heen. Dit heeft mij gevormd. Het heeft veel echo’s van Edgar Allan Poe. Verhalen zonder moraal vind ik heerlijk. Als ik zelf schrijf probeer ik ook alle moraal los te laten, het verhaal zijn eigen dynamiek te laten verkrijgen, zonder dat ik begrensd word door wat niet mag of kan. Mijn thematiek is werkelijkheid. Non-fictie bestaat niet in mijn ogen: het is altijd duiding, filtering, interpretatie. Ik noem alles fictie.

Tederheid ontbreekt tederheid in de verhalen. Wanneer de kabouters de slechte heks hebben gevangengenomen staat er: ‘Van pret trokken ze elkaar aan de haren.’ Dat is wereldvreemd. Altijd zit er afstand, liefde is afwezig. Ze vallen elkaar niet in de armen. Het is een ruwe mannenwereld. Nu blijkt volgens de commissie-Deetman dat Broeder Gregorio meerdere jongens heeft misbruikt. Dat verbaast mij niks. In de boekjes wemelt het van de ontvoerde prinsjes.

Ik ben lid geworden van de pedofielenvereniging Martijn uit protest tegen de ongenuanceerde heksenjacht tegen de partij. Het is bizar dat de leden van Martijn regelmatig met de dood worden bedreigd en wekelijks een nieuwe ruit kunnen bestellen. Voor zover ik weet is nog geen enkel kerkraam gesneuveld, ondanks de meer dan 10.000 slachtoffers. Ik verdedig als schrijver de vrijheid van meningsuiting en van vereniging. Het is aan de rechter om te bepalen of iemand de wet overtreedt, niet aan Henk Bres en het volk.