Ruim 800 mensen wachten in Nederland op een nier. Het lukt ‘ons’ maar niet om voldoende nierdonoren te vinden. De schrijver A.H.J. Dautzenberg, zelf een anonieme nierdonor, heeft een oplossing: laat gevangenen een nier doneren. Hij hield hierover een lezing tijdens de jaarlijkse Donorendag, een initiatief van de Nierpatiënten Vereniging Nederland. Hieronder volgt een verkorte versie.

Volgens het utilitarisme is het morele gehalte van een daad zuiver een functie van de mate van geluk of ongeluk die hij anderen bezorgt. Met andere woorden: het maakt niet uit waarom je iets doet, als de ander er maar baat bij heeft. Althans, wanneer ik de moraal van een daad als positief wil classificeren. En gezien het onderwerp, nierdonatie, lijkt me dat een te verdedigen keuze.

Volgens Jeremy Bentham (1748-1832), een van de grondleggers van het utilitarisme, was de moraliteit van een daad vrij gemakkelijk te bepalen. Je moest eenvoudigweg de pijn en lust die de daad veroorzaakt analyseren. De natuur heeft volgens hem de mens onder het bestuur van deze twee soevereine heersers gesteld. De optelsom van pijn en lust verschaft helderheid.

Zijn navolger John Stuart Mill (1806-1873) had ook oog voor de intenties en de motieven die aan een daad ten grondslag liggen, maar gelukkig niet al te veel. Hij voelde natuurlijk op zijn klompen aan dat motieven zelden zuiver zijn en dus in feite onkenbaar. Ook hij telde het liefst pijn en lust bij elkaar op.

Niet dat ik mezelf nu een utilitarist wil noemen, ik zie mezelf eerder als een optimistisch nihilist, maar de theorie komt mij wel verdomd goed van pas. Ook ik lig regelmatig onder vuur vanwege mijn nierdonatie. Ik heb me nog nooit voor een daad zo vaak moeten verdedigen als voor het weggeven van mijn linkernier. Mijn antwoord zal voortaan zijn: de lusten voor de ander zijn groter dan zijn pijn; de ander heeft er baat bij, dus shut up!

Met de latere moraalfilosofen kan ik minder goed uit de voeten. Zij vestigden meer en meer de aandacht op de motieven, gevoed door de oprukkende invloed van het Vaticaan. Wat uiteindelijk leidde tot het morele drijfzand waarin we nu zijn beland. We tellen niet meer op, maar kiezen voor dwaaltochten door christelijke moeraslanden, waarbij we smekend naar boven kijken om te zien of we nog goed lopen.

Volgen we de theorie van Mill en consorten, dan is het morele gehalte van het doneren snel bepaald: de ontvanger is blij. Simpel. Zoemen we in op de motieven van een potentiële donor, dan wordt het een stuk ingewikkelder. Want hoe zuiver is de voorgenomen daad eigenlijk?

Laat ik die vraag eens aan mezelf stellen. Hoe zuiver waren destijds míjn motieven om te doneren? Het antwoord: behoorlijk onzuiver. Althans, volgens de heersende moraal. Zelf kan ik er prima mee uit de voeten. Ik noem een paar van mijn drijfveren:
–     Anarchisme. Ik zwem graag tegen de stroom in. Buigt het volk massaal naar rechts, dan trek ik een sprint naar links.
–     Masochisme. Ik vind het fijn om mezelf zo nu en dan pijn te doen. Niet te veel, ik ben geen masochist pur sang, maar een beetje is wel lekker.
–     Egoïsme. Een nier doneren leek me een mooi en spannend avontuur. Zeker ook omdat de afloop ongewis was, in alle opzichten.
–     En vooruit, om het niet al te moeilijk te maken, altruïsme. We weten allemaal hoe fijn het is om iemand anders te helpen. En ook ik wil een goed mens zijn.

U begrijpt, met die eerste drie motieven moest ik niet aankomen bij het ziekenhuis. Ik zou direct naar huis worden gestuurd, met het dringende advies een psychiater te bezoeken. Gelukkig ben ik niet van de straat en wist ik wat ik wel en wat ik niet moest zeggen. Ik presenteerde me als een ware Samaritaan. Met succes. Ik doneerde een nier. En inderdaad, het was een prachtig avontuur.

En zo kom ik uit bij de kern van mijn betoog: het objectiveren van motieven, of minder ambitieus geformuleerd: het waarderen van motieven, is gekkenwerk. Het leidt tot het opvoeren van toneelstukjes. Potentiële donoren moeten zich beter voordoen dan ze zijn. Ziekenhuisspecialisten en tweederangs psychologen proberen de vakjes op hun formulieren af te vinken om maar geen verantwoordelijkheid te hoeven dragen.

Ik stel dus voor om het utilitarisme te revitaliseren. Ik wil de connotatie zelfs verbreden. Mijn formulering: het maakt niet uit waarom je iets doet, als de ander en jijzelf er maar baat bij hebben. Het optellen en aftrekken van lust en pijn wordt dan weliswaar iets ingewikkelder, maar het beoordelen van potentiële donoren is dan nog altijd een stuk makkelijker én effectiever dan het huidige oerwoud aan kinderachtige constructies.

Om concreet af te sluiten laat ik een mogelijke routekaart zien om meer levende donoren binnen te halen. En daarbij hoeven we ons hoofd niet strak naar boven te wenden. We kunnen gewoon in de spiegel kijken, wel zo fijn.

De gevangenissen zitten vol met mensen die een zware misdaad hebben begaan. Moord, verkrachting, geweldpleging. Veel van die mensen hebben spijt en gaan gebukt onder een gigantisch schuldgevoel. Zij willen graag iets terugdoen voor de maatschappij. Dan kunnen ze wellicht iets lekkerder slapen in hun eenzame cel.

Ik heb begrepen dat in het verleden een aantal van die getroebleerde gevangenen een nier wilde doneren. Niet om strafvermindering te krijgen, maar zoals gezegd om hun geweten te sussen. Hun verzoek werd niet in behandeling genomen. De reden: het is ethisch onjuist. Ethisch onjuist? Is het ethisch gezien niet veel onjuister dat onschuldige mensen die op een wachtlijst staan (800!) mogelijk sterven?

Nog een aangevoerde reden: die gevangenen zijn onvrij, ze kunnen geen zuivere afweging maken. Zijn familieleden die aan een broer of dochter doneren dan wel vrij? Dat lijkt me niet. En na de donatie beginnen de schuldgevoelens pas echt te knagen – en dan formuleer ik het nog netjes. Nee, die gevangenen zijn wat dat betreft een stuk vrijer.

Is de katholieke kerk niet groot (en rijk) geworden met het verkopen van aflaten? Je kon een goed mens worden door relikwieën aan te schaffen. Veelal tegen woekerprijzen, afhankelijk van de zwaarte van je misdaad. En het minder kapitaalkrachtige volk kon gewoon biechten, dat werkte ook. Een paar Weesgegroetjes en Onze vaders en God had je vergeven.

Ik stel mij beschikbaar om op tournee te gaan langs de gevangenissen. Ik hou in de kantine een enthousiast verhaal over het doneren van een nier en de Nierstichting schenkt gratis bier en draait spirituele liederen van Johnny Cash. Uiteraard maak ook ik bij mijn presentatie gebruik van de nodige christelijke symboliek. Opportunistisch weliswaar, maar het doel heiligt de middelen.

Het resultaat zal verbijsterend zijn: de wachtlijst is binnen enkele jaren weggewerkt.

A.H.J. Dautzenberg is schrijver. Zijn roman Samaritaan is gebaseerd op zijn ervaringen als ‘altruïstische’ donor.

Reactie van Willij Zuidema, stafadviseur niertransplantaties Erasmus Medisch Centrum: Het is inmiddels duidelijk dat we de wachtlijst voor niertransplantaties niet kunnen wegwerken zonder nierdonatie bij leven. Sinds 2000 hebben we in het Erasmus MC circa 80 anonieme nieren getransplanteerd, In Nederland in totaal circa 100. Dat is gemiddeld 8 per jaar. Inmiddels worden in ons land meer nieren van levende donoren dan van overleden donoren getransplanteerd. Een positieve ontwikkeling, maar onvoldoende om de wachtlijst van 800 weg te werken. Ik denk dat nu de tijd is gekomen om naast donatie bij leven aan kennissen en familie ook ‘reclame’ te maken voor anonieme donatie. De suggestie van Dautzenberg om gevangenen te laten doneren is een optie. We kunnen daarnaast ook denken aan bloeddonoren die na hun 70ste geen bloed meer kunnen geven, maar nog heel goed een nier kunnen afstaan. Ook patiënten met een ongeneeslijke ziekte geven regelmatig te kennen een nier te willen doneren. Het criterium van onze specialisten en psychologen zal daarbij altijd zijn: do not harm, zowel lichamelijk als geestelijk (primum nocere).